Boeren
Een blog over boeren. Daarmee begeef ik me een beetje op glad ijs. Want schrijven over werk waar je zelf geen kaas van hebt gegeten of een beroepsgroep waar je zelf geen deel van uitmaakt, dat is in zekere zin natuurlijk best riskant. Vandaar ook maar meteen een disclaimer vooraf. Ik ben geen expert en wat je hier leest is louter mijn eigen mening.
Boeren in de familie
Mijn affiniteit met boeren komt voort uit mijn familiegeschiedenis. Zowel mijn vader als mijn moeder komen voort uit boerenfamilies. Mijn opa en oma van moeders kant hadden een groot boerenbedrijf. Mijn opa en oma van vaders kant waren hobbyboer. Opa had namelijk een baan in loondienst als laborant op de boterfabriek. Als kleine jongen ging ik graag logeren bij mijn neefje op de boerderij van mijn oom en tante. Zij hadden een melkveebedrijf, maar hielden ook kalveren, varkens en pluimvee. Mijn neef boert inmiddels al ruim twintig jaar in Denemarken. Hij voorzag destijds al dat de mogelijkheden om in Nederland te boeren steeds verder onder druk kwamen te staan en koos eieren voor zijn geld.
Ik heb op jonge leeftijd al geleerd dat boeren van groot belang is (zijn) voor onze voedselvoorziening. De populaire en veel gehoorde leus ‘no farmers, no food’ slaat de spijker op z’n kop. Zo bekeken bekleden boeren een onmisbare positie in onze samenleving. Een machtspositie zo je wilt, maar ook eentje waar een hele grote verantwoordelijkheid op rust.
“Nooit meer honger!”
Kort na de Tweede Wereldoorlog, zo rond 1950, waren er voornamelijk kleine, extensieve gemengde bedrijven. Echter, voor de Nederlandse overheid was het veilig stellen van de na-oorlogse voedselvoorziening van dermate belang dat de ze de groei van de agrarische sector flink zijn gaan stimuleren. Innovatie, schaalvergroting en mechanisering zorgden voor een gigantische stijging van productie en productiviteit. De kleine gemengde bedrijven veranderden in grote, intensieve en gespecialiseerde bedrijven. In de periode van 1950 tot 2015 liep het aantal landbouwbedrijven terug van 410 duizend tot 55 duizend. En het landbouwareaal per boerenbedrijf liep op van ongeveer 5,7 hectare in 1950 tot 32,4 hectare in 2015 (bron: CBS).
Schaduwkant van na-oorlogse schaalvergroting
Die enorme schaalvergroting had echter ook een schaduwkant. De kleinschalige, gevarieerde landschappen zijn in veel gebieden in Nederland in de loop der tijd veranderd in grootschalige, eenvormige landschappen. Bovendien leidde de intensivering van het grondgebruik tot een grotere mestproductie en een hoger gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Een grondgebonden melkveebedrijf kan de geproduceerd mest geheel of gedeeltelijk kwijt op eigen grond. Voor niet-grondgebonden varkens- en pluimveehouders geldt dit echter niet. Zij moeten de mest dus afvoeren. Hetzij naar gebieden met een mesttekort of naar een mestverwerker. Het afvoeren van mest brengt voor een boer hoge kosten met zich mee en fraude ligt op de loer.
Uiteraard hebben we in Nederland wet- en regelgeving die de nadelige effecten van het mestoverschot in goede banen moet leiden. En eerlijk is eerlijk, dit heeft van pakweg 1990 tot 2005 tot een dalende mestproductie geleid. Echter, sinds 2005 zie je weer een stijgende trend (bron: CBS). Kortom, we zitten met z’n allen tot over onze oren in de shit. We hebben te maken met een agrarische sector waar opbrengst leidend is en een opeenstapeling van wet- en regelgeving die zo ingewikkeld en gedetailleerd is dat ze niet controleerbaar of handhaafbaar is. En bovendien hebben we een neo-liberaal tijdperk achter de rug met een terugtrekkende overheid die zoveel mogelijk aan de markt zelf overliet.
Halvering van de veestapel
Hoe komen we ooit nog uit deze shit? In Den Haag gaan steeds meer stemmen op voor halvering van de veestapel. Klinkt logisch, want minder vee geeft ook minder mest. Maar zo eenvoudig als het klinkt is het natuurlijk niet. Want een agrarisch systeem dat is opgetuigd om met zo min mogelijk middelen zo groot mogelijke opbrengsten te garanderen stort als een kaartenhuis in elkaar als je van bovenaf de maatregel oplegt om te komen tot halvering van de veestapel. Het zou bovendien ronduit onfatsoenlijk zijn om boeren met zo’n maatregel te confronteren zonder enig ander perspectief te bieden.
Er wordt te weinig geld aan voedsel uitgegeven
Wat we eigenlijk zouden moeten willen is terug naar de kleinschalige, extensieve gemengde boerenbedrijven van weleer. In de tijd dat boeren nog een ambacht was en niet het zoveelste uit de hand gelopen managementmodel. De tijd dat de natuur voor de boer werkte in plaats van de boer die de natuur tegenwerkt. Een tijd waarin de prijs van agrarische producten werd bepaald door een optelsom van de gebruikte grondstoffen en de geleverde arbeid. De tijd waarin we zoveel waarde hechtten aan ons voedsel dat we daar een substantieel deel van ons inkomen aan uitgaven.
Na de Tweede Wereldoorlog, zo rond 1950, gaven Europeanen nog vijfenveertig procent van hun inkomen uit aan voedsel. In 1965 was dit gedaald tot vijfendertig procent en in 2000 tot een schamele vijftien procent. Het aandeel van voeding woog in Nederland in 1969 nog voor een kwart mee binnen de totale uitgaven. In 2006 was dit nog maar ruim tien procent (bron: CBS). Ofwel het aandeel voeding in het huishoudbudget is steeds kleiner geworden.
Is een boer een vrije ondernemer?
We hechten in Nederland ongelooflijk veel waarde aan de kwaliteit van ons voedsel, maar willen daar zo min mogelijk voor betalen. Wat blijft er dan over voor de boer die al dat voedsel produceert. Hoe moet een boer investeren in verduurzaming, extensivering en natuur-inclusieve landbouwmethoden als de marges zo schamel zijn. Wie gaat er in het boerenbedrijf over het geld? Is dat de boer of is dat de bank? Wie bepaalt de prijs voor zijn producten? Is dat de boer of zijn dat de grootwinkelbedrijven achter onze supermarkten? Met andere woorden, welke speelruimte heeft de boer als ondernemer nog?
De boer en de energietransitie
En dan nog even wat anders. Een onderwerp waar boeren tegenwoordig ook een steeds prominentere rol in spelen. De energietransitie. Er zijn steeds meer boeren die een aantal hectaren van hun landbouwareaal verpachten aan projectontwikkelaars die er een zonne- of windpark realiseren. Vanuit het oogpunt van de boer heel begrijpelijk, want het levert simpelweg meer op dan het oorspronkelijke gebruik. Punt is alleen dat er vanuit de samenleving veel weerstand is tegen grootschalige zonne- en windparken. Het tegengeluid, dat eerst alle daken in Nederland vol gelegd moeten worden, klinkt steeds harder.
Investeren in onzekere tijden
Hier in de Achterhoek waar ik woon hebben we qua energietransitie een hele grote uitdaging die we het hoofd moeten bieden. Ons electriciteitsnetwerk zit bomvol. Netcongestie heet dat met een duur woord. Grootschalige stroom-op-dak-projecten lopen vertraging op of kunnen helemaal niet meer gerealiseerd worden. Zonne- en windparken zijn wel mogelijk, want die worden rechtstreeks op het hoogspanningsnet aangesloten. Maar zoals gezegd is hier nogal wat maatschappelijke weerstand tegen. Wat wel kan is dat boeren en bedrijven met zonnepanelen, kleine windmolens en stroomopslag zelfvoorzienend worden. Daarmee belasten ze namelijk het net niet. Vindt echter maar eens een boer in deze omgeving die in deze onzekere tijd hierin wil investeren.
Kortom, het wordt tijd dat er voor boeren een duidelijk perspectief komt, zodat ze zowel in de stikstofcrisis als in de energietransitie de rol kunnen spelen die we als samenleving van ze (mogen) verwachten.
Nog niet uitgelezen? Dan kan ik je van het artikel ‘De stinkende achterkant van vleesfabriek Nederland’ van Follow the Money (FTM) aanbevelen. Geen lid van FTM? Geen nood, je kunt zonder verplichtingen gratis 1 maand proeflid worden.
Verder kan ik je mijn eerdere blog over ‘Stikstofproblematiek‘ ook van harte aanbevelen.